Roadtrip Bretagne 2018, deel 8
We verplaatsen ons een stukje naar het westen om uit te komen in Camaret-sur-Mer. Weer zo’n bijzonder puntje op de kaart van Bretagne. Het is een havenplaatsje met wat toerisme vanwege de aanwezige menhirs (Obelix was here), uitzichtpunten, een ruïne en de reden dat wij hier naartoe zijn gereden: een cimétiere du bateaux.
We zochten aanvankelijk op de verkeerde plekken omdat we gewend zijn de halfvergane vissersboten aan te treffen op een afgelegen zandbank, ergens in een geul. Maar hier zijn de in onbruik geraakte schepen een toeristische attractie; ze liggen midden in de haven in het centrum van Camaret. Hmm, de boten zijn mooi maar er ontbreekt een zekere sfeer die normaal gesproken de vergankelijkheid met zich meebrengt. Er lopen constant mensen te fotograferen; het is er gewoon druk. Maar in de boeken van Philippe VandenBerghe vind ik de zelfde boten terug in een juist verstilde sfeer. Het is dus maar net hoe je er naar kijkt en hoe je het aanpakt. Of hij stond gewoon heel vroeg op.
Camaret is niet aantrekkelijk voor camperaars. Overal borden dat je er niet mag parkeren. Een overnachting in de haven zit er niet in. Er is een grote camperplaats achter een betaalde slagboom met een camperfile ervoor. De slagboom weigert namelijk dienst. Uiteindelijk mogen we op de camping staan voor dezelfde prijs als de cp. Voor vijf Euro genieten we van stroom, douches en toiletten. Eigenlijk komt het goed uit, we zijn beide grieperig.
Toch ga ik vol goede moed richting de haven en probeer de oude boten te schetsen. Maar het zit me niet mee. Het is hard gaan waaien en ik vat kou op mijn rechterschouder. Verplicht in de rust.
Twee dagen later staan we nog steeds op de camping. Schouder en griep blijven opspelen. Toch waag ik een nieuwe poging in de haven, warm ingepakt. ‘t Waait nog altijd hard.
Op de vloedlijn, bij afnemend tij, staat een man met een bus zout in zijn hand. Hij kijkt en kijkt. Dan strooit hij wat zout ergens op het zand en … floep! Een scheermes (schelpdier) steekt zijn koppie boven het zand. De man trekt de schelp er uit en legt deze voorzichtig in een meegenomen mandje. Binnen de kortste keren heeft hij een maaltje bij elkaar. Voor hem geen harde dobber.
We verplaatsen ons een stukje naar het westen om uit te komen in Camaret-sur-Mer. Weer zo’n bijzonder puntje op de kaart van Bretagne. Het is een havenplaatsje met wat toerisme vanwege de aanwezige menhirs (Obelix was here), uitzichtpunten, een ruïne en de reden dat wij hier naartoe zijn gereden: een cimétiere du bateaux.
We zochten aanvankelijk op de verkeerde plekken omdat we gewend zijn de halfvergane vissersboten aan te treffen op een afgelegen zandbank, ergens in een geul. Maar hier zijn de in onbruik geraakte schepen een toeristische attractie; ze liggen midden in de haven in het centrum van Camaret. Hmm, de boten zijn mooi maar er ontbreekt een zekere sfeer die normaal gesproken de vergankelijkheid met zich meebrengt. Er lopen constant mensen te fotograferen; het is er gewoon druk. Maar in de boeken van Philippe VandenBerghe vind ik de zelfde boten terug in een juist verstilde sfeer. Het is dus maar net hoe je er naar kijkt en hoe je het aanpakt. Of hij stond gewoon heel vroeg op.
Camaret is niet aantrekkelijk voor camperaars. Overal borden dat je er niet mag parkeren. Een overnachting in de haven zit er niet in. Er is een grote camperplaats achter een betaalde slagboom met een camperfile ervoor. De slagboom weigert namelijk dienst. Uiteindelijk mogen we op de camping staan voor dezelfde prijs als de cp. Voor vijf Euro genieten we van stroom, douches en toiletten. Eigenlijk komt het goed uit, we zijn beide grieperig.
Toch ga ik vol goede moed richting de haven en probeer de oude boten te schetsen. Maar het zit me niet mee. Het is hard gaan waaien en ik vat kou op mijn rechterschouder. Verplicht in de rust.
Twee dagen later staan we nog steeds op de camping. Schouder en griep blijven opspelen. Toch waag ik een nieuwe poging in de haven, warm ingepakt. ‘t Waait nog altijd hard.
Op de vloedlijn, bij afnemend tij, staat een man met een bus zout in zijn hand. Hij kijkt en kijkt. Dan strooit hij wat zout ergens op het zand en … floep! Een scheermes (schelpdier) steekt zijn koppie boven het zand. De man trekt de schelp er uit en legt deze voorzichtig in een meegenomen mandje. Binnen de kortste keren heeft hij een maaltje bij elkaar. Voor hem geen harde dobber.
Reacties